Bij de beoordeling van de financiële positie van de gemeente dient ook de omvang te worden betrokken van de gemeentelijke weerstandscapaciteit. Het gaat hierbij om vrij aanwendbare middelen voor het opvangen van niet-structurele tegenvallers. De weerstandscapaciteit van de gemeente dient dus als buffer voor het opvangen van gemeentelijke risico’s. In de geactualiseerde paragraaf Weerstandsvermogen wordt uitvoerig ingegaan op de risico’s in relatie met de omvang van onze weerstandscapaciteit. Het belangrijkste onderdeel van de weerstandscapaciteit wordt gevormd door de vrij aanwendbare reserves. De algemene reserve is hierbij de belangrijkste. De verwachte stand van de algemene reserve per 1 januari 2024 is, rekening houdend met de voorstellen nieuw beleid uit deze begroting en het resultaat 2021, afgerond € 21,7 mln. (algemene reserve + algemene reserve grondexploitatie). De minimale omvang van deze reserve op basis van de door uw raad vastgestelde gewenste weerstandsratio van 2 bedraagt € 13,6 mln. Deze omvang is gebaseerd op de geïnventariseerde risico’s (zie paragraaf weerstandsvermogen hoofdstuk 3.1) van in totaal, incl. grondexploitatie, € 6,8 mln. Om daarbij een weerstandsratio van 2 te realiseren dient het totaal van de algemene reserves (alg. dienst en grondexploitatie samen) € 13,6 mln. te bedragen. Bij een verwachte algemene reserve grondexploitatie per 1-1-2023 van € 3,7 mln. dient dus de algemene reserve € 9,9 mln. te bedragen. Geconstateerd kan worden dat we op dit moment voldoen aan de door ons zelf vastgestelde gewenste weerstandsratio. In de paragraaf Weerstandsvermogen is ook ingezoomd op de gewenste minimale omvang van deze reserves gelet op de nu ingeschatte/geïnventariseerde risico’s. Daarbij is de constatering dat met de verwachte stand van beide algemene reserves per 1 januari 2024 wordt voldaan aan de beoogde minimale omvang.
Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt op basis van de herziene BBV een geprognosticeerde balans voor de komende planperiode in de begrotingsstukken opgenomen. Deze ziet er voor de komende planperiode als volgt uit.